Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AX0677

Datum uitspraak2006-05-10
Datum gepubliceerd2006-05-10
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
Zaaknummers422153 \ CV EXPL 05-4750
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Vraag of uitzendperiode moet worden meegeteld bij bepaling diensttijd voor toepassing afvloeiingsregeling die met bonden is overeengekomen. Tekst afvloeiingsregeling letterlijk toepassen, nu bij de selectie van de groep werknemers die zal worden ontslagen het begrip "dienstverband" is gebruikt en er geen aanwijzingen zijn dat het begrip dienstjaren extensief kan worden uitgelegd.


Uitspraak

Vonnis RECHTBANK ARNHEM Sector kanton Locatie Wageningen zaakgegevens 422153 CV EXPL 05-4750 163 ph uitspraak van 10 mei 2006 Vonnis in de zaak van [eiser] wonende te Rheden eisende partij gemachtigde DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij N.V. tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exendis B.V. gevestigd te Ede gedaagde partij gemachtigde mr. T.J.C.M. Broekman Partijen worden hierna [eiser] en Exendis genoemd. De procedure Het verloop van de procedure blijkt uit - de dagvaarding van 25 november 2005 met producties - de conclusie van antwoord - de conclusie van repliek - de conclusie van dupliek. De feiten De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten. [eiser] is op 2 januari 2002 bij Exendis als magazijnmedewerker gaan werken op een uitzendcontract. Met ingang van 1 september van dat jaar is hij rechtstreeks bij Exendis in dienst gekomen. Om bedrijfseconomische redenen heeft Exendis aan het CWI toestemming voor ontslag gevraagd van een groep medewerkers, onder wie [eiser]. De toestemming is verleend en het ontslag is tegen 1 september 2005 aangezegd. Op de ontslagen is een sociaal plan van toepassing dat tot stand is gekomen in onderhandelingen tussen Exendis en enkele bonden. Exendis biedt [eiser] een ontslagvergoeding aan op basis van 3 dienstjaren ter hoogte van € 4.754,88 bruto. De vordering en het verweer [eiser] vordert verklaring voor recht dat correcte toepassing van artikel 4.1 van het sociaal plan leidt tot een afvloeiingsregeling gebaseerd op 4 dienstjaren, wat neerkomt op € 6.339,84 bruto; alsmede vordert hij veroordeling van Exendis tot betaling van € 500,- voor buitengerechtelijke incassokosten, kosten rechtens. [eiser] voert aan dat de periode dat hij als uitzendkracht heeft gewerkt moet worden meegenomen in de berekening van de afvloeiingssom. Exendis heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De beoordeling 1. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het begrip dienstjaar ruim of beperkt moet worden uitgelegd. Moet de uitzendperiode van 8 maanden, die direct voorafging aan het dienstverband bij Exendis worden meegeteld? 2. De kantonrechter neemt als uitgangspunt dat het sociaal plan kracht van CAO heeft en dat voor de uitleg van het plan daarom de tekst maatgevend is. 3. Het gaat hier om een ontslag van meerdere werknemers tegelijk, waarvoor in het plan een selectieregeling is opgenomen in artikel 2.1. In die bepaling wordt verwezen naar het Ontslagbesluit en wordt het LIFO-beginsel toepasselijk verklaard. Artikel 4.2 Ontslagbesluit werkt dat beginsel uit aldus: 1. Per categorie uitwisselbare functies van de bedrijfsvestiging worden de werknemers met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking gebracht. Daarmee is de duur van het dienstverband bij de werkgever beslissend voor de selectie voor ontslag. 4. Volgens beide partijen is tijdens de onderhandelingen over het plan tussen Exendis en de bonden niet gesproken over het meetellen van een uitzendperiode voorafgaand aan het eigenlijke dienstverband bij de bepaling van de hoogte van de afvloeiingsregeling. In het licht van het voorgaande moet daarom worden besloten dat in het plan niet ligt besloten dat een dergelijke periode meetelt bij het bepalen van de factor A uit de vergoeding. Dat in een andere context een voorafgaande uitzendperiode wel wordt meegeteld, doet daaraan niet af. 5. De vordering moet daarom worden afgewezen en [eiser] in de kosten worden veroordeeld. De beslissing De kantonrechter wijst de vordering af; veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak begroot op € 85,60 voor explootkosten, € 192,- voor vastrecht en € 500,- voor salaris gemachtigde. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. P.A. Huidekoper en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2006.